Nederlandse rasstandaard


Rasstaard

FCI-Standaard N°360  / 2016 / GB

Lancashire Heeler

Land van oorsprong: Groot Brittannië.

Land van ontwikkeling:

Datum van publicatie van de originele standaard: 2016.

Gebruik : Werkt bij het vee maar heeft terriër-karaktertrekken wanneer hij op konijnen jaagt en ratten verdelgt.

F.C.I. Indeling:

  • Groep 1: Herdershonden en Veedrijvers.
  • Sectie 1: Herdershonden.
  • Zonder werkproef.

Korte historie

De Lancashire Heeler is al decennia lang bekend in Lancashire, de streek iets ten noorden van Liverpool en Manchester. In oude documenten komen we ook nog de naam Ormskirk Heeler (naar een plaats in Lancashire) tegen. Waarschijnlijk is dat een dergelijk type hond al in de 19e eeuw werkte met vooral koeien. Het is aannemelijk dat de Welsh Corgi Cardigan heeft bijgedragen aan het uiterlijk van de Lancashire Heeler, maar ook de Manchester terriër wordt in dit verband genoemd.

De Lancashire Heeler werd gebruikt om koeien te drijven, ook bijvoorbeeld van de havens naar de slachterijen. Daaraan dankt de Lancashire Heeler zijn bijnaam “Butcher’s dog”. De manier van drijven bestond eruit dat de Heeler naar de hakken van de koeien beet en dan wegdook. In de volksmond werd hij dan ook een “nip ’n duck dog” genoemd.

Met de opkomst van de treintransporten verdween de Lancashire Heeler naar de boerderijen, waar hij zich nuttig maakte met het vangen en doden van klein ongedierte zoals ratten en muizen.

In de jaren ’60 van de vorige eeuw begonnen enkele mensen zich voor het ras te interesseren en dat leidde ertoe dat het ras in 1981 door de Kennel Club als “Pedigree Dog” werd geaccepteerd. In 1984 werden de stamboeken gesloten en konden er geen ongeregistreerde honden meer in de populatie worden opgenomen.

Hoewel het ras nog steeds relatief onbekend is buiten Lancashire, wonen ook in andere streken van Engeland belangrijke aantallen Lancashire Heelers. Buiten Engeland zijn er intussen belangrijke populaties in Scandinavië.

Algemeen voorkomen

Een kleine, krachtige, stevig gebouwde werkhond die alert en energiek is.

  • BELANGRIJKE VERHOUDINGEN

Lengte van de achterhoofdsknobbel tot de stop gelijk aan de lengte van stop tot de neuspunt.

De lichaamslengte (gemeten van schoft tot staartaanzet) bedraagt ongeveer 2,5 cm (1 inch) meer dan de schofthoogte.

  • GEDRAG/TEMPERAMENT

Moedig, vrolijk, aanhankelijk aan zijn eigenaar.

  • HOOFD

in verhouding tot het lichaam. De lijnen van schedel en voorsnuit lopen parallel.

  • VOORHOOFDGEDEELTE

Schedel: schedel vlak en breed tussen de oren, smaller wordend naar de ogen die wijd uit elkaar staan.

Stop: Matige stop.

  • VOORSNUITGEDEELTE

Neus: Zwart bij zwarte honden met roodbruine aftekeningen, bruin bij leverkleurige honden met roodbruine aftekeningen.

Voorsnuit: versmalt verder tot de neus.

Lippen: aangesloten.

Kaken/gebit: Krachtige kaken met een perfect, regelmatig en volledig scharend gebit, d.w.z. dat de boventanden dicht over de ondertanden sluiten en recht in de kaak geplaatst zijn. Onder- of bovenvoorbijten moet ontmoedigd worden.

Ogen: Amandelvormig, middelgroot, donker van kleur behalve bij de leverkleur waar de ogen lichter mogen zijn, in overeenstemming met de vachtkleur.

Oren: Tiporen die een alerte “lift” tonen, of staande oren. Hangende oren zonder “lift” zijn ongewenst.

  • NEK

Matig lang, goed in de schouders overgaand.

  • LICHAAM

Rug: Stevige, vlakke bovenbelijning die nooit mag invallen bij de schoft of mag hellen bij het kruis.

Lendenen: Kort.

Borstkas: Ribben goed gewelfd, ver naar achteren doorlopend.

  • STAART

Hoog aangezet, ongecoupeerd. In een lichte boog over de rug gedragen wanneer de hond alert is. Vormt geen volledige ring.

Ledematen

  • VOORHAND

Schouders: Goed geplaatste schouder.

Voorbenen: Ellebogen strak tegen de ribben. Veel bot. De polsen kunnen het mogelijk maken de voeten licht naar buiten te draaien, maar niet zodanig dat daardoor zwakte optreedt of dat zij van invloed zijn op de vrije beweging.

  • ACHTERHAND

Gespierd.

Kniegewrichten: Goed gehoekt.

Spronggewrichten: Laag geplaatst.

Achterbenen: Moeten van achteren gezien parallel zijn, zowel in gang als in stand. Nooit O-benig of koehakkig.

  • VOETEN

Klein, vast en met goede voetzolen.

  • GANG/BEWEGING

Flink en kwiek doorlopend. Natuurlijke, vrije beweging.

Vacht

  • BEHARING

De fijne ondervacht wordt volledig bedekt door een waterbestendige, korte, dichte, harde, vlakke bovenvacht. De bovenvacht is op de nek iets langer. De ondervacht mag niet door de bovenvacht heen zichtbaar zijn; evenmin mag het aanwezige langere haar in de nek daardoor gaan uitstaan. Lange of sterk golvende vacht zeer ongewenst.

Kleuren

  • KLEUR

Zwart met roodbruine aftekeningen of leverkleur met roodbruine aftekeningen, met pigment dat overeenstemt met de vachtkleur, met warm roodbruine aftekeningen op de wangen en vaak boven de ogen. Warm roodbruin op de voorsnuit en de voorborst en van de knieën af naar beneden, aan de binnenkant van de achterbenen en onder de staart. Een, naar gelang de vachtkleur, duidelijke zwarte of leverkleurige aftekening (duimafdruk) direct boven de voorvoeten is gewenst. De warmte van het roodbruin kan bij het ouder worden verminderen. Wit in de vacht moet ontmoedigd worden. Een klein wit vlekje op de voorborst is, hoewel toegestaan, ongewenst.

Maat

De ideale schofthoogte is: voor reuen: 30 cm (12 inches); voor teven: 25 cm (10 inches).

Rasfouten

Iedere afwijking van de voorgaande punten moet als een rasfout beschouwd worden en de mate waarin de fout voorkomt en van invloed is op de gezondheid en het welzijn van de hond moet met precies dezelfde mate beoordeeld worden.

N.B. : Reuen moeten twee ogenschijnlijk normale testikels hebben die volledig zijn ingedaald in het scrotum.