Voor twee belangrijke oogaandoeningen, namelijk Primaire Lens Luxatie (PLL) en Collie Eye Anomaly (CEA) zijn DNA testen beschikbaar. Hieronder volgt een korte uitleg daarover.
Bij een DNA-test wordt in een laboratorium getest op “foute genen”. Dat zijn veranderingen, mutaties, die in de loop der eeuwen ontstaan zijn op een van de 78 (39 paar) chromosomen. Bij de meest simpele manier van vererven zijn er twee genen betrokken die op de dezelfde plek zitten van de twee chromosomen. Het gaat altijd om twee genen. Als er nu één van beide genen veranderd is, spreken we van een drager. Het goede gen kan nog steeds de functie die het moet hebben, goed uitvoeren, dus we zien aan de buitenkant helemaal niets. Een hond met een dergelijke genotype noemen we een drager. Via de eicel of de zaadcel kan zij resp. hij wel het slechte gen doorgeven, maar zij/hij zal nooit de ziekte zelf ontwikkelen.
Dat is anders als beide genen “fout” zijn. Bij zo’n genotype praten we over een lijder. Omdat uiteindelijk de hond gegroeid is uit de samengesmolten eicel en zaadcel, zal het duidelijk zijn dat beide ouderdieren één fout gen hebben bijgedragen. De ouders zijn dus automatisch drager.
Een DNA-test is dus de meest informatieve test die er is. Het vertelt ons of de betreffende hond de aandoening heeft of zal ontwikkelen (lijder), of hij de aandoening kan doorgeven (drager) of dat hij het foute gen helemaal niet heeft. Daarmee is de DNA test een uiterst belangrijk hulpmiddel bij het kiezen van een combinatie. Met een lijder mag niet gefokt worden. Met een drager mag alleen gefokt worden in combinatie met een vrije hond. En met een vrije hond kan gerust een drager worden gebruikt.
Met DNA testen wordt het ook mogelijk om het foute gen langzaam terug te dringen binnen de populatie.